Interview in de serie ORKESTLID in tijdschrift ‘Preludium’ van Maart 2004

"Geen instrument voor engeltjes"

Op haar dertiende speelde ze haar eerste orkestpartij. Nu, bijna twintig jaar later, zit ze achter de fonkelnieuwe eerste harp van het Koninklijk Concertgebouworkest. 'Dankzij mijn grote voorgangsters is er in dit orkest nog altijd een groot respect voor de harp. Dat is heel bijzonder.’ Een gesprek met een gelukkige harpiste.

 

Wist je als kind al dat je harp wilde spelen?

‘Al heel jong was de harp me opgevallen in het Bussumse Toonkunstorkest, waarin mijn moeder viool speelde. Mijn ouders hebben vier jaar lang geprobeerd mij op andere gedachten te brengen: een harp is duur en onhandig, altijd dat gesjouw, nadelen genoeg. Dus toch maar eerst blokfluit en twee jaar later, op mijn achtste, naar pianoles. Maar ik studeerde alleen om later harp te kunnen spelen. Op mijn zestiende kwam ik in de vooropleiding van het Utrechts conservatorium terecht, een jaar later mocht ik naar het conservatorium om te studeren bij Erika Waardenburg, bij wie ik sinds mijn twaalfde les had. Na mijn examens, vijf jaar later, stuurde ze me de wijde wereld in om volwassen te worden. Ik wilde graag bij Maria Graf in Hamburg gaan studeren, maar die wilde mij alleen les geven als ik daar ook kwam wonen. Dat vond ik moeilijk, want ik moest een hoop opgeven hier. Ik ben toch verhuisd en uiteindelijk ben ik tien jaar in Duitsland gebleven. De eerste jaren had ik een tijdelijke baan bij de Hamburger Symphoniker, terwijl ik daarnaast remplaceerde bij zo’n beetje alle orkesten in het noorden van Duitsland. Tot ik een vaste baan vond in het operaorkest van Darmstadt. Ook daar heb ik een heerlijke tijd gehad.’

 

Toch ben je er niet gebleven, waarom niet?

‘Puccini is heerlijk om te spelen, maar anders dan bij een symfonieorkest, waar je ongeveer iedere week een ander programma op je lessenaar krijgt, is het repertoire van een klein operaorkest beperkt, hooguit tien premières per jaar. Zo nu en dan speelden ook wel symfonisch repertoire en ik merkte dat ik dan helemaal opbloeide. Toen ik me dat realiseerde, ben ik bij alle mogelijke symfonieorkesten gaan solliciteren, ook in Nederland. Ik wist dat Sarah O´Brien hier wegging en heb gesolliciteerd. Tot mijn grote vreugde werd ik aangenomen.’

 

Hoe anders is het om in een Nederlands orkest te spelen?

‘Ik voelde me heel welkom, maar het was toch wel wennen. Hier is het in ieder geval gezelliger, hoewel er, anders dan bij een operaorkest, geen kantineleven is. Het repertoire in Duitsland is traditioneler, veel Wagner, Strauss, Beethoven, Brahms. En ik heb het gevoel dat de mensen hier vrijer kunnen spelen. Je moet natuurlijk wel precies doen wat de dirigent zegt, maar in Duitsland is er meer respect, ontzag zelfs. Daar wordt in de kantine natuurlijk ook wel gemopperd als er een minder goede dirigent voor staat.

 

Wat zijn de specifieke problemen van de harp in het orkest?

‘De harp heeft geen problemen, het zijn de componisten die er problemen mee hebben. Dat de harp vaak ondersneeuwt, is niet de schuld van de harp, maar van de manier waarop er voor geschreven is. Veel componisten weten niet wat ze schrijven, en het bewerken van een partij omdat die niet speelbaar is, hoort bij ons dagelijks werk. We spelen sinds 250 jaar met vier vingers - de pink is te klein voor de grote harp - maar er zijn nog altijd componisten die voor vijf vingers schrijven. Akkoorden van tien noten kunnen we gewoon niet spelen. We hebben 47 snaren tot onze beschikking, en als een componist denkt dat er vijftig op zitten, kunnen we dus niet uit de voeten en moeten we dingen weglaten. We kunnen niet meer dan twee pedalen tegelijk trappen: met links en met rechts, als een componist dat niet weet, heb je een probleem. Ook de grote klassieken hebben fouten gemaakt, Richard Strauss wist ook niet goed wat nog speelbaar was. Iedereen bewerkt zo’n partij op zijn eigen manier, want het is voor een uitgever taboe om dingen te schrappen in het werk van een componist. Soms zie je pedaalnotaties van Phia Berghout of Vera Badings in de partij, daar word ik helemaal warm van. Maar dat verander ik toch nog wel eens, omdat iedere harpiste toch een eigen manier van spelen heeft. De een is goed in toonladders, de ander, zoals ik, kan goed springen en dan verander je een vingerzetting. En al voelt het bijna als een doodzonde om in zo’n oude partij iets uit te gummen, soms kan het niet anders.

Wat men zich eigenlijk niet realiseert is dat harpspelen fysiek heel zwaar is. Het is echt geen instrument voor engeltjes, terwijl het nog altijd dat imago heeft. Maar het is heel hard werken, en slecht voor je rug, je zit altijd in een vreemde bocht. Ik doe dan ook ijverig aan fitness en een beetje krachttraining.’

 

Heb je een voorkeur voor bepaald repertoire?

‘Ik ben dol op nieuwe muziek, dat is voor mij een beetje wiskunde en daar was ik altijd goed in. Ravel en Debussy zijn heerlijk, al is Ravel vaak heel moeilijk, en Mahler natuurlijk, voor mij de Puccini in de symfoniewereld. Hij maakt dat je altijd hoorbaar bent, terwijl iemand als Strauss je de wildste dingen laat doen waar je niks van hoort. En als je van ritmisch houdt, is Stravinsky interessant. Moeilijk, maar goed geschreven. Alles heeft zijn charme, maar het is vooral de afwisseling die het voor mij zo boeiend maakt.’

 

Henriette Posthuma de Boer
(gepubliceerd met toestemming van de auteur)